Gisteren kreeg ik prettig bezoek. We bespraken van alles en nog wat, weerlegden onze wederwaardigheden en legden, zij het summier, onze zielen bloot terwijl we elkaar vertelden van onze ingesleten gewoontes. Het ging over hardop praten als je alleen bent. Ik heb er eens 'n beschouwing aan gewijd. Deze:
Een mens communiceert altijd. Je kunt alleen zijn, helemaal alleen, maar communiceren doe je, ook al is het maar met jezelf. Je communiceert met je innerlijk, je denkbeeld, je gesteltenis, je ego. Ik keek vanmorgen naar mijn papegaai en hoorde haar brabbelen en praten, niet tegen mij, ze murmelde in zichzelf, tegen zichzelf. Ze communiceert ook zonder een andere papegaaienziel in haar buurt. Wij mensen doen niet anders. Ga maar eens na wat je ongemerkt allemaal tegen jezelf zegt, niet expliciet hardop maar stilletjes vanbinnen, je doet het de hele dag door, en als je wakker bent, bepraat je jezelf al denkende door de nacht heen, er is altijd communicatie, minstens met je ziel, dus met je diepste innerlijk. Je kunt het denken noemen, dat is het ook, maar vrij vertaald is denken in mijn optiek een voortdurend met jezelf in gesprek zijn.
Het is op die manier dat een mens imaginair zijn innerlijk verplaatst en bijgevolg a.h.w. communiceert met een andere wereld, met een wereld dus die hij zich voorstelt; hij praat met God, met de engelen, met de heiligen, met een overledene; men noemt deze innerlijke spreekvorm voornamelijk bidden. Onze gebeden stijgen op ten hemel, zeggen we wel. In werkelijkheid mag je het alleen maar hopen, want er is niets anders gaande dan je eigen communicatie met je eigen creatieve innerlijk. We versterken ons gebed ook wel met een sacrale plaats te bezoeken, een gewijde plaats die van God wordt gedacht. In zo’n geheiligde ruimte voel je als het ware de gebeden bekrachtigd worden, alsof ze worden gehoord, ergens in de verte, misschien dichtbij. Het is wel een wat merkwaardig communiceren. Er is niemand en jij blijft maar praten, zinnen formuleren in je contact met de onzichtbare God, met iets of iemand ergens in de hoogte of ergens in de verte, het was je van jongs af aan aangeleerd. Er is echt niemand en het zindert er tóch van de gebeden, onhoorbaar als ze zijn, en de ruimte is er gevoelsmatig mee gevuld alsof iedereen en alles in gebed is, tot de doofstomme heiligenbeelden toe. Men communiceert, bidt, praat, smeekt. Gelukkig kúnnen we bidden, mógen we bidden, wordt bidden door velen gezien als een heilzame deugd, een zinnige bezigheid. Het klopt ook wel. Bidden heft éven de eenzaamheid op. Bidden troost éven je ziel. En bidden is genade, alleen al omdat het éven je innerlijk verkwikt, éven je ziel verheft boven je somberheid uit. Je voelt je goed bij bidden, je voelt je soms zelfs beter, minder gekwetst, minder broos, minder leeg, minder achtergelaten. Bidden getuigt van een uniek vertrouwen, want je vindt je gehoor in de leegte; wie heeft je serieus gehoord? Op die manier is concreet communiceren met de mensen niet specifiek nodig, zou je denken.
Ik kijk naar mijn papegaai en zie dat ze innig tevreden haar maaltje oppeuzelt. Af en toe brabbelt ze iets tussendoor. Ze is een gelukkige vogel, dat kun je merken aan haar gedrag. Zou ze een extra vogelzieltje in zich dragen zodat ze nooit echt alleen hoeft te zijn? Ik vind dat ze het best heeft verdiend, zo’n vriendenbeest om mee te kwekken. Maar ze is oud en te veel solist om nu nog een vogelmaatje bij haar in de kooi te plaatsen, het zou niet goed uitwerken; niet alleen mensen, ook vogels worden eenkennig op de eenzame lange duur.
Ik denk maar zo: laat ons bidden tot God en vooral communiceren met elkáár. Samenspraak, omgaan met elkaar, het is broodnodig voor ieders gemoed, en niemand verdient het om verpieterd achter te blijven. Je hebt elkaar nodig om te kunnen leven, al mag het onderling soms wél wat hartelijker zijn. Communiceren is belangrijk om je denkbeelden uit te wisselen, die denkbeelden die je ontwierp in je eenzaamheid, of in je lege of late uren. Schrijven, bijvoorbeeld, is ook zo’n zelfkantcommunicatiemiddel: je schrijft feitelijk de dingen aan jezelf, je bent feitelijk je eigen lezer, je private hoorder; en je hoopt ook nog dat jouw zorgvuldig beleden woord wellicht later wordt gelezen met medemenselijke instemming en begrip; je moet het geluk immers hebben van je soort?
Maar toch, al ben je van god en alleman verlaten, je hebt altijd jezelf nog, je ziet het aan mijn oude papegaai die gedurende haar lange vogelleven nimmer was ingestort van eenzaamheid, maar ondanks alle sociale beperktheid haar levensvreugde heeft behouden. Soms is een kleine vogel de grote mens tot voorbeeld. Dus praat en bidt de ruimte in zoveel je wilt, maar blijf, als het kan, communiceren met de mens, broos en onzeker als jij.
Ine Verhoeven 19.03.2008 (Ine's Columns)